Kerk

Persingen. We zijn met z'n tweeën in het kerkje. De regen is gestopt. Eindelijk. Bleek zonlicht valt door de hoge ramen naar binnen. Al het werk heeft een plek gevonden. De schilderijen met de ruimtelijke objecten in de nissen, de kleine etsjes op de houten tafels, de grote map met grafiek op het altaar. Het is een eenheid. Het is mooi. Het klopt.

We hebben hard gewerkt, de afgelopen dagen. Te hard. Nu zijn we moe. Uit het boxje klinkt Ave Maria en Jerusalem. Ik kijk rond. Het is een prachtig, bijna sacraal, geheel. De akoestiek en de lichtval zijn adembenemend. De vlag en de banner met het woord expositie geven buiten aan dat de kerk weer bezocht kan worden na de winterstop. Ik ben de eerste exposant. Het duurt nog even voordat de eerste bezoekers zullen komen. Gelukkig. Ik wil dit moment zo lang mogelijk voor onszelf houden.

Door de muziek dwalen mijn gedachten af naar die andere kerk. De Immanuelkerk in Ermelo. De kerk uit mijn kinderjaren. Vanuit onze huiskamer kon je het silhouet van de ranke torenspits als een vermanende wijsvinger gitzwart af zien steken tegen de magenta avondlucht. De zondagochtenden verliepen volgens een vast, traag ritme. De onvermijdelijke Zaanse klok met de peervormige gewichten leek op zondag de uren op halve kracht weg te tikken. 

Rond half tien komen de gezinnen uit de huizen en gaan lopend of fietsend op weg naar het gestage klokgebeier.
Eenmaal binnen het geschuifel tussen de kerkbanken. Het gedempte begroeten van andere kerkgangers. De geur van aftershave en Eau de Cologne. De kerk is groot, robuust, witgepleisterd. Geen opsmuk, daar doen wij gereformeerden niet aan.

En dan het orgel. Het vult de ruimte. Overstemt alles. Fluistert, buldert, jubelt, gorgelt, zingt. Totdat de pinguïns als een treintje tussen de rijen stoelen en banken naar het liturgisch centrum voorin de kerk schreiden. De ouderlingen naar de bak links van de hoge preekstoel, de diakenen rechts.

Dominee Zwaan bestijgt het grote houten hakblok, want daar lijkt het preekgestoelte nog het meeste op. Het is een boomlange, magere man die in zijn toga veel weg heeft van een marionet uit een poppenkast. Een beminnelijke, bevlogen man. Een zware bril op zijn grote neus terwijl hij in voortdurende staat van verwondering lijkt te verkeren.  Zijn lange armen malen ritmisch door de lucht om zijn verhaal kracht bij te zetten. Alsof Onze Lieve Heer zijn bewegingen met een kruishoutje en onzichtbare touwtjes zelf aanstuurt.

De preek duurt voor ons kinderen te lang. De zorgvuldig afgemeten King pepermunten (één aan het begin en één halverwege) kunnen dat niet goedmaken. "Ik zie Sil de strandjutter" fluister ik in het oor van mijn jongere zus. Systematisch gaan haar ogen alle kerkbanken bij langs. Het duurt even, maar dan ontdekt ze  hem onder de gaanderij. Ze kan een kreet van plezier niet onderdrukken. De vermanende blikken van mijn ouders maken korte metten met deze verstoring. De rust wordt hersteld.

De houten borden aan de wand geven de te zingen liederen aan. Het donkerrode gezangenboekje en het lichtblauwe psalmboekje liggen geduldig te wachten.
Altijd later dan je verwacht is daar dan uiteindelijk het verlossende Amen van de predikant. 
Na een aantal gezangen, huishoudelijke mededelingen en de zegen gaan onder de juichende tonen van het orgel de beide buitendeuren wagenwijd open en golft de frisse buitenlucht de kerk in.

De rituelen, de regelmaat, de rust en de traagheid van toen.
Misschien hebben we dat nu wel harder nodig dan ooit, maar...
dat waren Andere Tijden...

Terug naar de onze?